De vuurklok – brandpreventie van het eerste uur
In 1415 brandde het stadje Grave bijna volledig af. In de kroniek van Willem van Berchem staat vermeld dat de hertog en hertogin een malder korenmeel en een zijde spek beloofden aan alle burgers die hun huizen snel herbouwden.[1]
Dergelijke voordeeltjes werden wel vaker aangeboden na een grote brand in een middeleeuwse stad. Men was in die tijd dagelijks in de weer met open vuur, gebouwen waren relatief brandgevaarlijk en blusmethoden beperkt. Autoriteiten kwamen daarom niet alleen burgers tegemoet bij schade maar men vaardigde ook wetten uit ten behoeve van brandpreventie. Een paar voorbeelden:
1 Beroepen die extra brandgevaar opleverden, kregen speciale regels opgelegd en de werkplaatsen waar deze beroepen werden uitgeoefend mochten soms alleen bij de stadsmuur of buiten de stad worden gebouwd.[2] Denk bijvoorbeeld aan pottenbakkers maar ook aan molenaars: de wrijving van hout tegen hout bij harde wind kon namelijk brand veroorzaken. [3]
2 Schoorstenen werden gecontroleerd en geveegd.[4]
3 Er kwamen subsidies voor burgers die hun huizen met pannen wilden dekken. Soms werden “weeke” daken verboden, dat wil zeggen: daken van stro of riet.[5]
Vergelijkbare regelingen bestonden voor het vervangen van houten huizen voor stenen exemplaren.[6]
4 Er werden brandgangen en brandmuren gebouwd.[7]
5 Gilden werden ingezet om de brandbestrijding te organiseren.[8]
6 Brandemmers, ladders en brandhaken werden verplicht gesteld. De haken waren bedoeld om wanden van in brand staande panden om te trekken.[9]
7 Vuren moesten op gezette tijden worden ingerekend.[10]
Voor deze laatste maatregel kon een avondklok worden ingezet. Aan een avondklok konden ook andere verplichtingen kleven: taveernen mochten geen wijn en bier meer schenken, sekswerkers moesten hun werk staken en soms mocht men de straat niet meer op.[11] In het Engels heet de avondklok “curfew”, dat van het Franse couvre-feu is afgeleid. Dat betekent letterlijk: vuurbedekking.[12] Het vuur kon worden gedoofd met een vuurdover of afgedekt worden met een aardewerken kom. Die laatste gewoonte werd in de late middeleeuwen vereenvoudigd door het gebruik van een zogenaamde vuurstolp of vuurklok.[13] In het begin hadden die de globale vorm van een omgekeerde kom, maar dan met een stevig handvat erbovenop en één of meer luchtopeningen. Omdat steeds meer haarden tegen een stenen muur werden gebouwd, kwam daar een ander model bij dat aan één kant open was. Deze kant werd tegen de achterwand van de haard geplaatst. Een dergelijke vuurklok is te zien in het filmpje bovenaan dit artikel. Ik maakte deze replica voor Jo Hedwig Teeuwisse, die hem dagelijks gebruikt. Ze liet mij weten dat de vuurklok niet alleen de kooltjes lang heet houdt, maar ook nog haar katten beschermt, die graag in de gloeiende as zitten. Haar enthousiasme bewijst dat de vuurklok ook in onze tijd nog handig kan zijn voor mensen met een open haard.
In de loop der tijd is er een grote variatie aan vuurklokken gemaakt. In het begin waren de vuurklokken rond en gemaakt van rood of grijs aardewerk, meestal zonder glazuur. Ze werden vaak versierd met vingerafdrukken. Een enkele keer werden er geometrische motieven op aangebracht. Deze konden een decoratieve functie hebben maar ook een symbolische of magische.[14] [15] Vergelijkbare tekens komen voor in een laat vijftiende-eeuws manuscript (Wellcome Institute Library MS. 517 fol. 235r.) inclusief een instructie hoe je ze moet gebruiken om muizen en vliegen te verjagen en om iemand in je macht te krijgen.[16] Het is bekend dat dergelijke gebruiken verankerd waren in het volksgeloof. Omdat de symbolen niet alleen op de zichtbare kant van aardewerk werden aangebracht maar ook bijvoorbeeld op de onderkant van vuurdovers, waar ze met roet zouden worden bedekt, ligt een bezwerende functie voor de hand.[17] In de collectie van museum Boijmans van Beuningen bevindt zich zo’n vuurdomper, rechtsboven afgebeeld, met een vijfpuntige ster op de keerzijde.[18] De ingekraste symbolen op de roodbakkende vuurstolp uit Den Haag, midden boven afgebeeld, interpreteer ik als donderbezem. Verschillende varianten van de donderbezem zijn te vinden in oude muren en makelaars. Ze moesten de gebouwen beschermen tegen blikseminslag.[19] Bij een vuurklok gaat het waarschijnlijk om een bezwering tegen brand.
Vuurklokken met een gezicht vormen een bijzonder verschijnsel. Het handjevol exemplaren dat ik ken, is zo uiteenlopend van vorm dat er geen sprake van onderlinge beïnvloeding lijkt te zijn. Het hierboven afgebeelde exemplaar werd gevonden bij l’Hôtel de Hollande in Valenciennes, een paleis van de graaf van Henegouwen. In de loop der tijd kwamen er steeds meer halfronde vuurklokken. Ook werd er in toenemende mate glazuur gebruikt. In de vroegmoderne tijd was er een opkomst van uitbundig versierde exemplaren met slibversiering, appliques en decors in majolica techniek. Pottenbakkers hadden nu een nieuw scala aan symbolische voorstellingen tot hun beschikking. De vuurstolp met slibversiering die hierboven staat afgebeeld is overdekt met klavers, anjers, vogels (duiven?) en een man en een vrouw arm in arm. Deze voorstellingen worden in verband gebracht met liefde, vruchtbaarheid en (huwelijks)trouw.[20] Sommige vuurklokken zijn, gezien het ontbreken van roet, nooit gebruikt. Wellicht werden ze in de zomer als pronkstuk in een koude haard geplaatst.[21] Ten slotte heb ik een afbeelding van een miniatuur vuurklok bijgevoegd die is voorzien van een majolica versiering. Misschien is het speelgoed maar het kan ook onderdeel zijn geweest van een rijk ingericht (pronk)poppenhuis. Want: ““Een yder huys sal moeten hebben een bequame asch-kuyl ende op heertsteden daermen vyert een stolp voor op ’t vyer.” Privilegien van Westzaanden 487 (anno 1644).”[22]
Voetnoten
[1] Johan Oosterman, Maria van Gelre, 1380-1429. Sporen in het landschap (Nijmegen: Radboud Universiteit & Uitgeverij Vantilt, 2018), 105.
[2] Harry Kühnel et al., Alltag Im Spätmittelalter (Graz, Wien, Köln: Verlag Styria, 1996), 22.
[3] André Clazing, “De vuurstolp,” Flehite. historisch jaarboek voor Amersfoort en omstreken (2005): 94-107.
[4] Harry Kühnel, Alltag Im Spätmittelalter, 22.
[5] André Clazing, “De vuurstolp,” 98.
[6] André Clazing, “De vuurstolp,” 99.
[7] Harry Kühnel, Alltag Im Spätmittelalter, 22.
[8] Harry Kühnel, Alltag Im Spätmittelalter, 22.
[9] André Clazing, “De vuurstolp,” 100.
[10] Antoon Viaene, “De avondklok wingeroen: Een klokkenaam-gebied in Vlaamse ruimte,” Biekorf 63 (1962): 65-69.
[11] Jasper Groen, “Lichte wijven in de Lage Landen. Regulering van prostitutie in Holland (ca. 1400-1500),” Leidschrift : Priesters, Prostituees En Procreatie. Seksuele Normen En Praktijken In De Middeleeuwen En
Vroegmoderne Tijd, 25(December), 39-62.
[12] Antoon Viaene, “De avondklok wingeroen: Een klokkenaam-gebied in Vlaamse ruimte,” 66.
[13] André Clazing, “De vuurstolp,” 102.
[14] André Clazing, “De vuurstolp,” 102.
[15] Maria Garthoff-Zwaan et al., Communicerence vaten. Beeldtaal van sliberversiering op laat-middeleeuws aardewerk in de Nederlanden (Rotterdam: Museum Boijmans van Beuningen, 1988) 37.
[16] Maria Garthoff-Zwaan et al. Communicerence vaten, 37
[17] André Clazing, “De vuurstolp,” 102.
[18] H. Vreeken et al., Kunstnijverheid. Middeleeuwen en Renaissance (Rotterdam: Museum Boijmans van Beuningen, 1994) 85.
[19] Hans van Beelen, “Makelaars, Oeleborden en andere geveltoptekens,” Het Anker. Mededelingenblad voor het personeel van Ter Horst & Co. N.v. 55. (1954): 6-8.
[20] Hans van Gangelen et al. Hoorn des Overvloeds. De bloeiperiode van het Noord-Hollands slibaardewerk (ca. 1580 – ca. 1650) (Wormerveer: Stichting Uitgeverij Noord-Holland, 1997) 122, 124, 133, 137.
[21] André Clazing, “De vuurstolp,” 103.
[22] André Clazing, “De vuurstolp,” 102.